De geschiedenis achter het Zilveren Kruis 1813-1815 

Paragraaf 1: De geschiedenis achter het Zilveren Kruis 1813-1815

Het jaar 1813 betekent een keerpunt in de Franse overheersing. Tijdens de Volkerenslag bij Leipzig van 16 tot 19 oktober, waaraan aan beide zijden meer dan 50.000 soldaten deelnemen, lijden de Fransen een verpletterende nederlaag. Direct gevolg hiervan is het aftreden en de verbanning van Napoleon naar Elba een half jaar later.

Reeds voor 1813 heeft G.K. van Hogendorp een aantal bekwame mensen om zich heen verzameld om het bestuur over te nemen als de Fransen zijn verdreven. Hij heeft zelfs al een blauwdruk voor een voorlopige grondwet opgesteld. In november 1813 verzoekt een delegatie die naar Engeland is afgereisd, Prins Willem Frederik, een zoon van de laatste stadhouden Willem V, om terug te keren naar Nederland. Met het naderende einde van de Franse overheersing komen vanaf november 1813 ook de eerste strijdgroepen tot oprichting. Eind november betaalt luitenant-kolonel J.E. Phaff uit eigen middelen een regiment dat medio december van dat jaar oprukt richting Breda. Meer strijdgroepen volgen. Bij Geertruidenberg is het luitenant-kolonel W.V. van Heemskerck die in november 1813 het Korps Vrijwillige Jagers van Heemskerck opricht. Jonkheer W.F. Boreel formeert in Haarlem een regiment Huzaren. Al deze strijdgroepen zijn stamonderdelen van de latere regimenten.  Op 30 november 1813 zet Prins Willem Frederik, de latere Koning Willem I, na achttien jaar ballingschap, in Scheveningen weer voet aan wal. Hij neemt de taak op zich om Nederland te gaan besturen en weer op te bouwen. Van hem gaat ook het initiatief uit om een aantal legereenheden op te richten.

Op 9 januari 1814 neemt hij het besluit dat de Staande Armee (een permanent leger dat ook in vredestijd op sterkte blijft) uit ongeveer 27.000 beroepsmilitairen zal bestaan. De organisatie van dit landleger omvat 16 bataljons Infanterie, zes bataljons Lichte Infanterie of Jagers, twee regimenten Cavalerie Dragonders, een regiment Lichte Dragonders en een regiment Huzaren. De ondersteuning gebeurt door vier bataljons Artillerie te voet, een Korps Rijdende Artillerie, een bataljon Pontonniers, Sappeurs en Mineurs en een bataljon treinsoldaten. Negen dagen na dit besluit gaat de prins, die de titel van soeverein vorst draagt, over tot het instellen van de zogenoemde landmilitie, een voorloper van de latere dienstplicht. Hierdoor is het mogelijk nog eens twintig infanteriebataljons en vier bataljons artillerie bestaand uit ongeveer 20.000 miliciens (dienstplichtigen) te formeren. Een leger van 47.000 man of meer drukt echter zwaar op de bevolking van Nederland die in die tijd uit ongeveer 1.800.000 mensen bestaat. Daarnaast is ook de financiering van een voor Nederlandse begrippen zeer groot leger een probleem. Gemeenten en particulieren dragen echter zeer gul bij in de kosten. In 1814 krijgt Willem Frederik ook het bestuur over de zuidelijke Nederlanden, het huidige België, en ook hier rekruteert het leger nieuwe troepen. Inmiddels is de erfprins, de latere Koning Willem II, benoemd tot generaal der infanterie en inspecteur-generaal der troepen van alle wapenen en der landmilitie.

Het nog onervaren en incomplete veldleger ook wel Mobiele Corps d'Armee genoemd, staat anderhalf jaar na de oprichting voor haar eerste grote opdracht. In maart 1815 keert Napoleon uit ballingschap terug in Frankrijk en benoemt zichzelf tot legerleider. Drie maanden later start hij met ongeveer 130.000 man de opmars naar de Frans-Nederlandse grens in de richting van Brussel. Om deze Franse agressie het hoofd te bieden heeft de hertog van Wellington een geallieerde troepenmacht van Britten, Pruisen en Noord- en Zuid-Nederlanders onder zijn bevel. Franse eenheden onder commando van maarschalk M. Ney stuiten op 16 juni 1815 bij Quatre Bras, ongeveer 40 kilometer ten zuiden van Brussel op Nederlandse troepen. Omdat generaal J.V. de Constant Rebecque de noodzaak inziet om dit punt bezet te houden, volgt er een fel gevecht. Hierbij slagen de Nederlanders erin, ten koste van grote verliezen, de Franse opmars te stoppen. De Nederlanders voorkomen daarmee dat de Fransen de hoofdmacht van Wellington direct kunnen aanvallen.

Twee dagen later vindt bij Waterloo het hoofdtreffen plaats. Ongeveer 72.000 Franse en 68.000 coalitietroepen bevechten elkaar in een ruim acht uur durende slag. De ongeveer 18.500 Nederlandse troepen, verdeeld in drie afdelingen infanterie van elk twee brigades, twee brigades cavalerie en 36 kanonnen van de artillerie, treden op in de middenlinie. Zij vangen daardoor de hele dag zware Franse aanvallen op, waarbij de Prins van Oranje gewond raakt door een geweerkogel in de linkerschouder.

Ook de Napoleontische garde-eenheden zien aan het begin van de avond geen kans de Nederlanders en Engelsen te verslaan. Uiteindelijk zorgen de Pruisen, die eerder die dag verder oostelijk al een slag met de Fransen hebben uitgevochten en in de namiddag naar Waterloo trekken, voor het geallieerde overwicht. Napoleon verliest de slag en beveelt de aftocht. Na de slag rukt het Nederlandse leger mee op naar Noord-Frankrijk, waar het meehelpt enkele vestingen te veroveren. Op 18 november 1815 is de tweede vrede van Parijs een feit. Uitvloeisel daarvan is de verbanning van Napoleon naar Sint-Helena. 

Engelse veteranen van Waterloo droegen al vanaf 1815 met trots hun 'Waterloo Medal'. Hun Nederlandse strijdmakkers moesten wat meer geduld hebben. Pas een paar dagen voor de vijftigste herdenking van de slag, bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1865, maakte koning Willem II dit verzuim goed door 'Het Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815' in te stellen. Het diende, zo heette het in het besluit, "als beloning voor hen, die in de jaren 1813-1815 in Nederlandse dienst aan de krijgsverrichtingen ter herstelling van de Nederlandse zelfstandigheid hebben deelgenomen". 

De eerste Zilveren Herdenkingskruisen werden pas op 27 juni 1865 op het feest ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Militaire Willemsorde uitgereikt aan 596 oud-strijders van de 5000 (volgens andere bronnen 6000) nog levende veteranen van de bevrijdingsoorlogen. Van de ongeveer 30.000 aan Nederlandse zijde vechtende deelnemers aan de onafhankelijkheidsoorlog heeft niet meer dan een op de zes tot na 1865 geleefd. In een Koninklijk Besluit van 12 december 1890 kende Koningin-regentes Emma, handelende in naam van haar minderjarige dochter Koningin Wilhelmina, aan de weinige toen nog in leven zijnde levende dragers van het Zilveren Herdenkingskruis een toelage van 150 gulden per jaar toe.

In januari 1894 was het hoofdstuk van de Napoleontische oorlogen definitief afgesloten. De laatste veteraan die het Zilveren Herdenkingskruis mocht dragen was gestorven. Bij Koninklijk besluit van 7 augustus 1896 bepaalde Koningin Emma dat het kleine zilveren kruisje voortaan zou worden gedragen aan het vaandel van het 8e Regiment Infanterie. Het kruis werd met een cravatte als vaandeldecoratie aan het vaandel gehecht. Het 8e regiment was één van de regimenten die in de jaren '70 bij reorganisaties van het Nederlandse legers verdwenen. Bij Koninklijk besluit van 11 maart 1977 heeft Koningin Beatrix vastgelegd dat het Regiment Infanterie "Oranje Gelderland" de tradities van het verdwenen 8e regiment zou bewaren.