De ontvangers van de erepenning van Breda 1813
Paragraaf 3: De ontvangers van de erepenning van Breda 1813
De erepenningen van Breda zijn uitgereikt door A. Ingen housz (Commissaris van het arrondissement) aan:
- Petrus Nicolaas Janssens (Luitenant-kolonel)
- W.A. van Gool (Kapitein)
- J. van Son (Kapitein)
- Willem Verlegh (Kapitein)
- P. de Jonge Hoppenbrouwer (Kapitein)
- Johannes Matthijs van Oeckelen (Kapitein)
- S. Besas (1e Luitenant)
- J. Olivier (1e Luitenant)
- C. van Siebergen (1e Luitenant)
- L. James (1e Luitenant)
- P.A. Dupper (1e Luitenant)
- K. van Dalsum (1e Luitenant)
- C. van der Laar (1e Luitenant)
- C. Anemaet (2e Luitenant)
- G. Molenbergh (2e Luitenant)
- D. Middelaar (2e Luitenant)
- W. van Tets (2e Luitenant)
- W. Rijcken (2e Luitenant)
- L.C. Eijmberts (2e Luitenant)
- M. de Piera (2e Luitenant)
Ook werden de heren van der Plaat, Steinmetz, Vertholen, Schummelketel en Rubé door de vorst beloond. De eerste ontving van de Russische keizer Alexander in juni 1814 het grootkruis der orde van St. Anna, de tweede en derde het commandeurskruis van dezelfde orde en de twee laatsten het ridderkruis in de orde van St. Wladimir 3e klasse. Daarnaast ontving de kolonel C.C.P. Steinmetz, bij besluit van het gemeentebestuur van de stad een op perkament geschreven en met een groot zegel voorzien getuigschrift voor beleid, moed en trouw.
Op 31 augustus 1850 schrijft de toenmalig Commandant van de Schutterij van Breda P.N. Janssens een verzoek aan de Koning via tussenkomst van de Minister van Oorlog Sprengler en Minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke om voor de kapiteins Willem Verlegh en Johannes Matthijs van Oeckelen voor een "eervolle onderscheiding" voor beide heren.
Het 3 pagina's
tellend verzoek van toenmalig Commandant van de Schutterij van Breda P.N.
Janssens aan de Koning met het verzoek van een "eervolle onderscheiding" voor
de kapiteins Willem Verlegh en Johannes Matthijs van Oeckelen. (Document bevindt zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)
De volledige tekst van het verzoek aan de Koning luidt als volgt:
Sire!
Met den meest verschuldigden Eerbied durft op zijnen vergevorderden leeftijd, een Uwer Majesteits meest getrouwe onderdanen die weleer van die getrouwheid de meest doorslaande bewijzen vermeent te hebben gegeven, en dan ook van de zijde Uwer Majesteit's Doorluchtige Voorzaten, hierdoor steeds ruime voldoening heeft mogen inöogsten, het wagen, om geenszins voor zich zelve, maar voor andere hoogstverdienstelijke personen, de gevoelens van zijn hart aan Uwe Majesteit bloot te leggen.
Petrus Nicolaas Janssens, Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid der Provinciale Staten van Noord Brabant en van den Raad der Stad Breda, oud Luit. Kolonel der Schutterij van die stad, acht zich, in dit laatste karakter om in den avond van zijn lever verpligt, en het, aan de enige nog in leven zijnde Kapiteins dier Schutterij, welke zijne pogingen ten goed bij de manhaftige verdediging der vesting Breda, tegen de Franschen in den jare 1813 even krachtdadig als welwillend ondersteunden, verschuldigd te zijn, om van kunne edelmoedige en dappere gedragingen, in die hoogst moeijelijke oogenblikken, thans nog, na een tijdverloop van ruim 36 jaren, eervol de mededeeling aan Uwe Majesteit te doen, in de hoop dat zulks alsnog voor hen tot eenige, meer naar de waarde der feiten geëvenredigde, onderscheiding moge aanleiding geven, en deze alzoo, na des adressant's overlijden, te minder aan de vergetelheid prijs gegeven worden.
De eenige nog aanwezige Heeren Kapiteins der Schutterij van Breda, Verlegh/Willem/ thans Stedelijken Ontvanger, en van Oeckelen/Johannes Matthijs/ nu Agent van Kasernering, beide alsnog wonende binnen deze Stad, waren het namelijk, die hem adressant, in de kommervolle dagen van 21, 22 en 23 December des jaars 1813 moedig ten zijde stonden, en hem als Kommandanten van twee Kompagniën van het toen alhier opgerigte Bataillon Vrijwillige Schutters, meer dan eenig ander officier, in die gevaarvolle taak ten krachtigsten en rusteloos ondersteunden en, zoo wel bij dag als bij nacht, ijvervol ten dienste waren, om manmoedig den gemeenschappelijken vijand aftemeeren, niettegenstaande den benarden toestand en de zwakke hulpmiddelen, over welke men destijds te beschikken had.
De Geschiedenis van die dagen, is wijders te zeer bekend, en door veele beschreven geworden dan dat het noodig zoude te achten zijn, over de wijze op welk zij daarin gelukkiglijk mogten slagen zonder uitteweiden, hetgeen de kieschheid trouwens ook den adressant zoude bieden, daar hij in dat geval, te dikwels van zich zelve zoude moeten gewagen, waarom hij dan ook ten deze vermeent zich hieraan te moeten onthouden; hij twijffelt echter niet of de hierbij overgelegde Staten van Dienst, en verder allezins op waarheid gegronde stukken door hem Adressant, zoo mede door den kolonel Kommandant der Vesting Breda alsook getuige van het gebeurde, na dien tijd afgegeven, zullen allezins, ja meer dan, voldoende bewijzen opleveren, dat het door opgemelde Heeren gehouden gedrag, allen lof verdient, en, al ware het alleen ten goede en nuttige voorbeelde van anderen, wel waardig zoude te achten zijn, om alnog eenige meerdere onderscheiding te beurt te vallen.
De Adressant, zich alzoo aan die stukken eerbiedglijk vermeenende te mogen gedragen, neemt ten slotte de vrijheid, aan Uwe Majesteit te verzoeken, hem deze zijne pogingen wel ten goede te willen houden, als alleenlijk de strekking hebbende om de belangen bevordelijk te zijn, van twee zijner voormalige onderhoorigen en getrouwe Wapenbroeders, die door hunne destijds, in zoo hoogst moeijelijke omstandigheden, en sedert altijd bij voorkomende gelegenheid gegevene bewijzen van beproefde vaderlandsliefde, moed, beleid en trouw, zoo mede door hunne verdere burger- en maatschappelijke deugden, steeds zijne innige hoogachting hebben mogen meedragen, terwijl dit hun edel gedrag, zoo hij zich durft vleijen, alsnog door Uwe Majesteit verëerd wordende, voor anderen eene krachtige spoorslag zoude kunnen opleveren, om dit hun loffelijk voorbeeld te volgen, indien onverhoopt in opvolgende lijden zich hier toe de gelegenheid zoude mogen voordoen de belooning toch voor ware burgerdeugd kan niet dan gunstig op de denkwijze van het algemeen terugwerkend, en tevens eenen regtmatigen prikkel opwekken, om in dergelijke gevalle zich enen zoo, als de, in deze bedoelde persoonen te gedragen.
't Welk doende
P.N. Janssens
Breda 31 Augustus 1850
Op 14 September 1850 wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke een advies aan Koning Willem I geschreven om het voorstel af te wijzen. Vervolgens sluit de Minister van Oorlog Van Sprengler op 26 oktober 1850 zich aan bij het advies van Thorbecke om niet over te gaan tot het uitreiken van een "eervolle onderscheiding" aan de beide kapiteins. De databank dapperheidsonderscheidingen bevestigt in ieder geval dat er geen sprake is geweest van uitreiking van een dapperheidsonderscheiding aan de kapiteins Verlegh en Van Oeckelen. Of er nog sprake is geweest van uitreiking van een Orde in de Nederlandse Leeuw heb ik helaas niet kunnen achterhalen. Echter gezien het feit dat er 2 Ministers een negatief advies hebben gegeven betreffende het verzoek een "eervolle onderscheiding" toe te kennen aan beide kapiteins, acht ik de kans zeer klein dat dit gebeurd is.
Het 3 pagina's tellend advies van de Ministers
Thorbecke en Van Sprengler aan de Koning om de toekenning van een "eervolle
onderscheiding" af te wijzen. (Document bevindt zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)
De volledige tekst van het advies aan de Koning luidt als volgt:
Commissoriaal van den 14 September 1850 n° 8
Adres van P.N. Janssens voormalig Luitenant Kolonel der
Schutterij te Breda, de strekking hebbende dat als nog eene eervolle
onderscheiding worde verleend, aan de toenmalige Kapiteins dezer Schutterij Willem
Verlegh en Johannes Mathijs van Oeckelen, voor hun moedig gedrag en bewezene
diensten bij de verdediging der vesting Breda tegen de Fransche in de laatste
dagen van 1813.
Het moet eenige bevreemding wekken, dat de adressant nu eerst, na verloop van Zeven
en dertig jaren, de aandacht vestigt op de diensten door de ten adresse
genoemde voormalige Kapiteins der Schutterij bewezen, en het moedig gedrag dat
zij in 1813 bij de verdediging der vesting Breda, zouden hebben betoond. Na
zulk een lang tijdsverloop zal hier omtrent bezwaarlijk een juist en
onpartijdig onderzoek kunnen worden gedaan. Hoe dit echter zij, ik meen mij te
moeten gedragen aan mijn bij rapport van heden N° 191, Uwe Majesteit kenbaar gemaakt gevoelen, omtrent het onvoegzame
dat er gelegen is, in het vragen van een teekenen, en dat het onraadzaam is aan
zulke aanvragen gevolg te geven hetzij de vraag worde gedaan door den verzoeker
zelven, hetzij ten behoeve van anderen. Veelal toch worden door hen, die voor
zich zulk een onderscheidingsteeken wenschen, derden als het werktuig om
daartoe te geraken, gebezigd. Soms wordt ook het verzoek ten behoeve van een
ander met het heimelijk doel gedaan, daardoor ook zichzelven onder de aandacht
te brengen. Om dergelijke misbruiken tegen te gaan of daaraan althans geen
voedsel te geven behooren mijns inziens alle soortgelijke verzoeken buiten
gevolg te worden gelaten, en veroorloof ik mij derhalve Uwe Majesteit eerbiedig
in overweging te geven, nevensgemeld adres eenvoudig ter zijde te leggen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken Thorbecke
De ondergeteekende kan zich met het bovenstaand rapport van deze Minister van Binnenlandsche Zaken Zeer wel vereenigen en hij neemt mitsdien de vrijheid Uwer Majesteit eerbiedig in overweging te geven, het onderhavig adres buiten beschikking te houden.
's Hage den 26e October 1850
De minister van Oorlog
Van Sprengler
Enige biografische gegevens van personen met de erepenning van Breda 1813 gedecoreerd
Willem Verlegh:
- Geboren op 8 december 1788 te Antwerpen (ouders afkomstig uit Breda) als zoon van Willem Nobertus Verlegh (1765-1847) en Sandrina Mechteld Kuyper (1762-1842).
- Trouwde met Maria Theresia Walteria Sanen en kregen 6 kinderen.
- Overleden in oktober 1879 op de leeftijd van 90 jaar.
Loopbaan:
- Gemeente ontvanger.
- In dienst getreden op 23 november 1807 als 2e Luitenant bij de gewapende burgerwacht te Breda.
- Op 19 augustus 1809 bevorderd tot 1e Luitenant der Grenadiers bij Schutterij van de stad Breda met toestemming van Lodewijk Napoleon Koning van Holland.
- Op 6 juli 1813 bevorderd tot Kapitein der Grenadiers van de Nationale Garde 6e Cohorte.
- In december 1813 tijdens de verdediging van de stad Breda door de burgemeester van Breda aangesteld tot Kapitein der Vrijwillige Schutterij.
- Op 11 april 1815 N° 12 door Koning Willem I benoemd tot Kapitein der Schutterij van de stad Breda.
- Op 23 maart 1822 N° 70 op eigen verzoek eervol ontslagen.
Nevenfuncties:
- Onbekend.
Opleidingen:
- Onbekend.
Woonplaatsen:
- Breda.
Ridderorden:
- Bij besluit van 5 februari 1815 N° 12, toegekend de Erepenning van Breda 1813.
Predicaten/adellijke titels:
- Onbekend.
Staat van dienst van Kapitein der Schutterij Willem Verlegh. (Document bevindt zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)
Johannes Matthijs (Matthias) van Oeckelen:
- Geboren 31 augustus 1787 te Breda, zoon van Cornelis van Oeckelen (Nederlandse Orgelbouwer).
- Johannes Matthijs van Oeckelen is niet getrouwd.
- Overleden in 1860.
Loopbaan:
- Gemeente ontvanger.
- In dienst getreden op 23 november 1807 als 2e Luitenant bij de gewapende burgerwacht te Breda.
- Op 19 augustus 1809 bevorderd tot 1e Luitenant der Grenadiers bij Schutterij van de stad Breda met toestemming van Lodewijk Napoleon Koning van Holland.
- Op 6 juli 1813 bevorderd tot Kapitein der Grenadier van de Nationale Garde 6e Cohorte.
- In december 1813 tijdens de verdediging van de stad Breda door de burgemeester van Breda aangesteld tot Kapitein der Vrijwillige Schutterij.
- Op 11 april 1815 N° 12 door Koning Willem I benoemd tot Kapitein der Schutterij van de stad Breda.
- Op 19 juni 1826 N° 28 benoemd tot majoor de Schutterij Breda.
- Op 6 mei 1828 N° 107 eervol ontslagen.
- In 1832 benoemd tot agent van kazernering.
- Op 28 juni 1852 N° 121 benoemd als Kapitein met de personele rang van Majoor bij de staf van de 2e Afdeling rustende Schutterij Noord-Brabant.
- Van 1833 tot 1860 horlogemaker en winkelier aan de Grote Markt in Breda.
Nevenfuncties:
- Klokkensteller van de Grote kerktoren in Breda.
- Organist van de RK kerk aan de Nieuwstraat (vanaf 1817 genoemd Antoniuskerk).
- Rol gespeeld bij de aankoop van het Loretorgel in hierboven genoemd kerkgebouw.
Opleidingen:
- Onbekend.
Woonplaatsen:
- Breda.
Ridderorden:
- Bij besluit van 5 februari 1815 N° 12, toegekend de Erepenning van Breda 1813.
Predicaten/adellijke titels:
- Onbekend.
Staat van dienst van Kapitein der Schutterij Johannes Matthijs van Oeckelen. (Document bevindt zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)