De geschiedenis achter de erepenning van Ooltgensplaat 1813 (Duquesne)

Paragraaf 1: De geschiedenis achter de erepenning van Ooltgensplaat 1813 (Duquesne)

(Onderstaande tekst gedeeltelijk overgenomen uit Beschrijvingen van het eiland Goedereede en Overflakke door B. Boers, Sommelsdijk 1843. De tekst is aangepast en leesbaar gemaakt cfm huidige Nederlandse taal).

In het begin van de 80-jarige oorlog legden de Spanjaarden een schans aan ten oosten van het dorp Ooltgensplaat. In 1594-1596 werd de Weipolder ingedijkt, waarbij de schans binnendijks kwam te liggen. In 1793, toen de Fransen ons land binnenvielen, is aan de oostpunt van de Weipolder, tegen de dijk, een batterij aangelegd. Napoleon liet in de Weipolder het Fort Duquesne aanleggen, thans Fort Prins Frederik genaamd. Het was een vierhoekig, aarden fort voorzien van bastions. Het Fort was zwaar bewapend; op de wallen 16 x 24- en 36-ponders, op het reduit 4 x 24-ponders. Verder nog wat lichter geschut.

Ontwerptekening van Fort Duquesne ook wel Fort Frederik genaamd. Afbeelding afkomstig uit "Fort Prins Frederik Ooltgensplaat, een cultuurhistorische rapportage over een fort en haar ruimte voor transformaties 1 augustus 2017 concept dorp stad en land" door Ardiaan van der Zwan en Maarten Raaijmakers. 

Tegen het einde van 1813 voerde de Generaal Rostolland het bevel over het Fort. De laatste dagen van november en de eerste van december waren zeer zwaar voor de inwoners van de Plaat. Generaal Rostolland wist, wat er in de hof- en de hoofdstad leefde en hij wist wat gaande was in de harten van de inwoners van de inwoners van Goeree-Overflakkee. De generaal voorzag dat ook op dit eiland de omwenteling zou volgen. Hij had het gehele Fort in goede staat van verdediging gebracht en voorzien van ruime proviand. En wat hij vermoedde, geschiedde ook. De Hollandse driekleur liet men weer wapperen. Het waren de bewijzen van ontrouw aan Napoleon. Op 21 november verklaarde de Generaal het eiland Goeree-Overflakkee in staat van beleg, wegens het verzet tegen het wettig gezag. Dat in Ooltgensplaat de burgerij zeer ongerust was bij de voorbereidingen van de Generaal, is natuurlijk. Vele inwoners namen de vlucht naar andere dorpen. Tot overmaat van ramp, verspreidde zich het gerucht, dat de dijken zouden doorgestoken worden en de sluizen zouden worden opengezet, om zo het eiland te laten overstromen. Echter op de daarvoor vastgestelde datum, 4 December 1813, zag men op het Fort de Hollandse vlag wapperen.

Enkele kustkanonniers, onder leiding van de Korporaal Laurens van der Helm, hadden na een gesprek met de burgermeester (Johannes van Putten) het Fort overrompeld. Volgens de ontvangen bevelen, moesten de kanonniers op 4 december een detachement leveren, om de stukken in het Fort in gereedheid te brengen, om die op 5 december ter ere van den Keizer, af te vuren. Deze manschappen marcheerden op deze bovengenoemde dag 's morgens te 10 uur, ongewapend naar het Fort, waar een luitenant en 26 Franse mariniers de wacht hadden. Bij de brug gekomen, voegden zich ongemerkt enige burgers, onder wie ook Klaas de Vos. Hun gezelschap bestond dus uit 22 manschappen. Zodra deze 22 manschappen over de brug zijn lopen zij het wachthuis in en grijpen de geweren. Deze actie duurt slecht enkele seconden en de wacht wordt gevangen genomen. Ook de Generaal, die zich op dat ogenblik juist op het Fort bevindt wordt gevangen genomen. De overige manschappen geven zich, na het lossen van enige schoten ook over. De Klaas de Vos klimt langs schietgaten en muren naar de toren, maakt zijn jas los, trekt daar een verborgen driekleur uit en laat deze vlag vrolijk wapperen in de top van de toren. Een kanon buldert als teken voor de bevolking van Ooltgensplaat, dat de verlossing gekomen is, Fort Duquesne is weer in Nederlandse handen.

Het te Ooltgensplaat gelegen fort werd in 1811 gebouwd om samen met het tegenover liggende fort Sabina het doordringen van vijandelijke schepen via het Volkerak naar het Hollandsch Diep te beletten. Door de Fransen werd het fort Duquesne gedoopt, in 1813 vernoemd naar prins Frederik, de broer van koning Willem I. Afbeelding afkomstig van https://www.heemkundekringdewillemstad.nl/vestingwerken/overig.htm

Echter het gevaar was nog niet geweken, de Fransen waren nog heer en meester in het dorp, van de redoutes en de batterijen. Een compagnie buitenlandse soldaten, meest van Pruisische afkomst onder leiding van de sergeant Lindaw en nog 25 kustkanonniers liepen over naar de nieuwe bezetten van het fort. Aan de Franse zijde bleven nog een honderdtal soldaten over; zestig Franse mariniers, 24 kanonniers met 10 tot 12 officieren. Onmiddellijk liet de Franse commandant 3 stukken geschut en een houwitser op de Voorstraat slepen, laden en in carré opstellen. De burgers werden gelast in hun woning te blijven op straffe van te worden neergeschoten. Faubin, de Franse commandant heeft toen een poging ondernomen om versterking te laten komen uit Bergen op Zoom. Dit werd echter doorzien en de delegatie bestaande uit een luitenant der Genie en de Commissaris van politie werd in Oude-Tonge gevangen genomen. Nog was de Franse hoop de bodem nog niet ingeslagen. Er naderde om ongeveer 4 uur een schip met versterking uit Willemstad. Om de bezetting op het fort te misleiden, had het vaartuig de Hollandse vlag in top. Maar ook deze list mislukte. De korporaal van der Helm vuurde er flink op los. Van de 96 militairen kwamen er slecht 66 in het dorp die zich nu bij de gewapende Fransen voegden. De andere 30 militairen lagen dood of gewond op het schip. De volgende morgen om 8 uur eiste de bezetting van het fort de overgave van het dorp. De Franse commandant weigerde in eerste instantie naar dit voorstel te luisteren echter na enige tijd zag hij zijn toestand in. In de tussentijd vond de burgemeester de gelegenheid om samen met de 400 burgers onder leiding van J. Overwater en J. van Rossum redoute no. 2 en met behulp van enige kanonniers redoute no. 3 te overmeesteren op de Fransen. De Fransen verlieten daarna Ooltgensplaat, waarbij de geweren en kustkanonnen werden onbruikbaar gemaakt en de kas met een waarde van 15 a 16 duizend gulden ook werd meegenomen. Aan de burgemeester J. van Putten en de burgers J. Overwater, J. van Rossum en F. Boois werden laten in naam van Zijne Koninklijke Hoogheid een zilveren gedenkpenning uitgereikt.

Op 28 april 1827 heeft de toenmalige burgemeester Van Putten een verslag van de gebeurtenissen op papier gezet. Hieronder volgen de foto's uit het Nationaal Archief (inventarisnummer 2747, Depot 502B46/02.1 t/m 46.02.8. 

Verslag van het manmoedig
innemen van het voormalig Fort
Dusquesne, nu Prins Frederik
benevens het verjagen der Franschen
uit de versterkte Positie van
Ooltgensplaat, op den 4den en 5den
December 1813

Het dorp Ooltengplaat op den Oostelijken hoek van het Eiland Overflakke gelegen, was in de jaren 1811 en 1812, op last van den toenmaligen Fransche Keizer, tot eene geretrancheerde positie gemaakt, hebbende aan de zijde, die met het overige gedeelte des eilands gemeenschap had, eene linie, door drie geslotene Redoutes, ieder met dertien stukken geschut van onderscheiden kaliber gemonteerd benevens een paar sluitposten van drie stukken verdedigd, terwijl aan de andere zijde van het dorp, kort aan de rivier het Volkrak een Fort, Duquesne genaamd, was aangelegd, waarin een Reduit, of Romeinsche toren was gebouwd, welke plat, met vier metalen stukken geschut op kustaffuiten voorzien, over de wallen van gemeld fort, en met talrijke geschut van hetzelve vereenigd, aan de eene zijde de rivier, en aan de landzijde het Dorp bestreek, zoo dat het totaal, van het op deze gewigtigen post voor handen zijnde metaal, zoo (onleesbaar), als ander geschut bij de honderd stuks, en met de Mobile Batterij, die in de laatste helft van October uit Goeree mede naar hier was getransporteerd, te zamen, honderd tien stukken beliep.

Voor deze groote menigte geschut, was het noodig materieel voor handen, en eene ontzaglijke hoeveelheid gevulde kardoezen in gereedheid gebragt, die, benevens een genoegzamen voorraad van scherpe patroonen in de bomerij kruidmagazijnen van gemelde torens zich bevonden, terwijl eene aannemelijke approvisionnement van meel, beschuit, gezouten vleesch, zout, wijn en andere liquides, benevens versch water, als anderszins de mogelijkheid daar stelde om, zonder eenige ontbering, een langdurig beleg te kunnen verduren. 
Zoodanig was onze gesteldheid, toen in de laatste dagen van de maand October 1813, de Generaal Rostollant, Kommandant Superieur van dit eiland, deze plaats in staat van beleg verklaarde, en dagelijks requisitien van paarden wagens en manschappen deed, om het nog ontbrekende in het fort te brengen, en alles in den best mogelijken staat van tegenweer te stellen.

Daar deze positie baarblijkelijk was aangelegd, om, in geval van nood, de retraite der bezettingen van Goeree en van Helvoetsluijs te dekken, en de Flotille voor laatst gemelde plaats gestationeerd, den doortogt langs deze Rivier naar Antwerpen te verzekeren, was dezelve, voor de Franschen van het uiterste aan belang, waarom ook hare verdediging aan een Fransen Generaal was toevertrouwd, zijnde de eigenlijke Plaatselijke Commandant de Kolonel Taubin, die, zoo aan Kust Kanonnier Etrangers, Fransche Mariniers, en een Detachement Fransche Kanonniers, in 't geheel nagenoeg tweehonderd man, aan officieren en gewoonen onder zijn bevel had. Ofschoon door kunstmatig daartoe in het werk gestelde maatregelen, de Inwoners deze Eilands, zoo veel mogelijk de ware gesteldheid, van het, toen reeds ten ondergang neigend (Fransch) gemeld, verborgen wierd gehouden, verhinderde zulks echter niet dat sommigen te wel onderrigt waren van hetgeen dagelijks in onderscheiden plaatsen van ons Vaderland voorviel, om niet insgelijk eene krachtdadige poging aan te wenden, om, ware het mogelijk ook dit gedeelte van ons, te lang vertreden vaderland der Fransche heerschappij te ontrusten, en onder het aloude doorluchtige Huis van Oranje, deszelfs wettig bestuur, terug te brengen.

Deze reeds lang gekoesterde wensch ontvlamde eensklaps in een onbedwingbaar enthousisame, toen mij op den 2den en 3den December voor het eerst, aan de Buitenshuis en den Hitzerd, waarvan geene zich in de onderneming had durven inlaten, hij zond mij (nu van alles onderrigt) eene rekwisitie van dertig paarden, om de Mobile Batterij op de Voorstraat te brengen, hoezeer ik zorgde dat hieraan niet werd voldaan, werd, door de bezetting zelve, dadelijk drie stukken geschut en een Houwitser uit het Artillerie park gehaald, op de Voorstraat geplant, en onder de schrikkelijkste bedreiging van alles ter neder te zullen schieten, als de Burgers niet in hunne huizen bleven, met schroot geladen; in welke quarré, de kanonniers met brandende lonten, en de Infanterie met geladen geweeren bevauacqueerden.

In zond dadelijk expressen te paard naar de overige plaatsen in dit eiland ten einde aan hen, op wier gehechtheid aan het Huis van Oranje ik konde rekenen kennis te geven van hetgeen door ons verrigt was, en om tevens hunne hulp interoepen om de bezetting van het dorp gevangen te nemen, of tot het vertrek te noodzaken. Om drie uren in den namiddag kreeg ik eene expresse van de bezetting van het Fort, mij te kennen gevende, dat zij zeer verwonderd waren, dat wij niet, volgens afspraak hadden gehandeld en de Franschen gevangen hadden genomen, hetgeen naar hunne gedachten zeer gemakkelijk had kunnen gescheiden, mij gelatende om binnen twee uren de Hollandsche vlag te doen planten, of bij gebreke van dien, het dorp zouden plat schieten. Ik gaf de expresse kennis van den maatregel die ik genomen had ter onze bevrijding, wees hem op het wel versterkt quarré in onze Voorstraat en bad hem de bezetting over te halen om tot den volgende dag geduld te hebben, als wanneer ik hoop had mij in genoegzaam getal zouden zijn, om met vracht iets te kunnen ondernemen.

Te zelver tijd vorderde de Kommandant een wagen, om een Luitenant van de Genie, benevens de Commissaris Speciaal van Politie naar de Oude Tonge te transporteren, daar ik vermoedde dat hunne zending naar Bergen op Zoom was, ten einde secours te bekomen, begreep ik zulks te moeten verhinderen, de Heer Jacob Overwater destijds koren molenaar alhier, bood zich aan om met een mijner paarden, naar de Oude Tonge te rijden, ten einde te zorgen dat de afgezondene Franschen niet overkwamen, deze volbragt zijne zending zoo gelukkig, dat zij, in plaats van te worden overgebragt, gevangen genomen werden.

OM vier uren kwam een schip uit de Willemstad naar hier met vijf-en-negentig Fransche Mariniers; zoodra de bezetting van het Fort zulks bemerkte, gaven zij er geweldig vuur op, en zonden eenige Kust Kanonniers en Burger op de Kustbatterij, voor handen zijnde wijn, en andere voorraad werd gemaakt te observeeren. Men besloot eenparig mij daartoe te verzoeken, daar men geloofde ik nog wel de meeste invloed op de bezetting zoude hebben, om dezelve door een bedaard en vertrouwelijk geleide tot de Orde, en in geval van nood, tot eene ernstige verdediging te zullen brengen; van de noodzakelijkheid overtuigd nam ik genoegen met die benoeming, doch koos genoemden Overwater tot mijn lotgenoot en begaf mij met dezelven naar het Fort; de grootte zwarigheid bestond in het weder pasfeeren deze Redoutes. Wij begrepen het best te zijn om stout tot kort aan de Redoute een, die gewone weg te houden, doch als dan in eens, in plaats van naar de Sandzijde, naar den kant der Rivier over het Schor heen te loopen, om zoo tusfchen de Redoute en het Fort weder aan den Dijk te komen, tegen onze verwachting aan vuurde men in het geheel niet op ons, ofschoon wij hun in 't eerste twee stukken geschut zagen laden en stellen in de rigting die wij moesten pasfeeren. Zij zonden echter, beneden langs de binnen zijde van den dijk, eenige manschappen af, om ons, op eene plaats daar zij wisten dat wij aan den Dijk moesten komen, gevangen te kunnen nemen; de bezetting van het Fort vuurde nogthans zoo sterk op hun, dat zij genoodzaakt werden, weder naar de Redoute terug te keeren; hierdoor ontdekten wij hun toeleg, en nu deze mislukt was begon men op ons te vuren. Wij hielden bedaard onze cours doch besloten liever de kreken van het Gors, welke, hoog water zijnde, natuurlijk vol waren, te doorwaden, dan ons weder zoo kort bij de Redoute te begeven; en zoo kwamen wij tot binnen bereik van het Fort, van waar men ons dadelijk een talrijk Detachement tegen zond, en onder de uitbundigste (onleesbaar)! Oranje boven! Met geestdrift ontvangen werden.

Waren wij verwonderd geweest, dat van de talrijke troep Burgers op mijne (onleesbaar) zich niemand met een brief die mij daar quasie in naam van den Admiraal Kikkert schreven om de bezetting aantemoedigen naar het Fort durfde belasten, maar ik zelve genoodzaakt wierd daarheen te gaan; nu bleek het hoe gevaarvol onze togt was geweest, daar niet alleen de Franschen op ons hadden gevuurd, maar zelfs twwe stukken van het Fort, nog met schroot geladen gereed stonden, om op ons los te branden, toe wij toevallig door een Kust-kanonnier herkend wierden, ook betuigden zijn stellig geresolveerd te zijn geweest, niemand langs dien kant te laten naderen. Wij ontdekten dadelijk hoe noodig onze komst was, daar wij allerwege wanorde, insubordinatie, en zelfs bij het meerendeel dier anders zoo dappere overweldigers van het Fort misnoegdheid ontdekten, zoodat een geregelde aanval der vijanden, op dat tijdstip, zeker zeer noodlottig voor ons zoude geweest zijn.

Thans ontvouwden wij na de bezetting zo veel mogelijk rondom ons geroepen te hebben, onzen last, lazen den brief voor en deelden aan ieder een Oranje lint uit, tot dat einde door ons mede gebragt, en wij hadden het genoegen hun volkomenst vertrouwen te winnen, en onbepaalde gehoorzaamheid te doen belonen. Intusfchen hadden de Burgers, dei wij op mijne (onleesbaar) hadden achter gelaten, het geweldig schieten van de Redonte Een en waar het Fort gehoord en vreesden dat wij in handen der vijanden zouden gevallen zijn, en reeds het ergste ondergaan hadden, waarom zij dan ook de Redonte Twee met moede hadden aangetast, en na vrij hevigen tegenstand hadden vermeesterd, waarbij de verbittering zoo groot was, dat na het innemen van gezegde Redoute Twee (onleesbaar) Franschen koelbloedig werden doodgeschoten, en des ondergetekendens broeder, de Heer Jan Arendzn van Putten, die een der aanvoerders van de Burgers was, niet dan met het grootste gevaar om zelve te worden doorschoten het afmaken der gehele, uit agt a tien man bestaande bezetting, kon voorkomen. Ook hadden de overige Burgers dezer plaats en van het Eiland, benevens nog eenige Kust-kanonniers, de Franschen op de Redoute drie en op den Sluitpoort aan de Langeweg aangevallen, daarvan verjaagd en stukken omgekeerd, en op de in het Dorp terugtrekkende vijanden gevuurd waarbij zij ook verscheidene Franschen kwetsten.

Nu begon de Kolonel Taubin ernstig aan eene kapitulatie te denken, en name de voorwaarde waarop dezelve hem door de bezetting van het Fort was aangeboden thans gretig aan, hierin bestaande "Dat hij met zijne onderhebbende Franschen, zoodra het getij inviel, met wapens en bagage naar de Willemstad zouden vertrekken, met het schip dat daags te voren het (onleesbaar) uit de Willemstad had aangebragt". "Dat de stukken van de Mobile Batterij door de Fransche niet mogten vernagled worden". "Dat de geweren en ransels der Kust-kanonniers, die de Fransche daags te voren onder zich hadden geslagen, zouden worden teruggegeven" en "Dat de bezetting van het Fort den gevangen Generaal, den volgenden dag vrij en vrank naar de Willemstad zouden doen transporteeren".

Dewijl ik op het Fort berigt ontving hoe het in het Dorp zelve gesteld en de kapitulatie nu tot stand gebragt was, begrepen wij dat onze tegenwoordigheid daar meer noodzakelijk ware dan op het Fort zelve en begaven ons alzoo naar het Dorp na dat wij op alles zoo veel mogelijk onder gesteld, en ons van eenige honderd scherpe Patroonen voorzien hadden om in geval van nood, ons met de geweeren der Kust-kanonniers te kunnen verdedigen, wijl al de Franschen nog in het Dorp waren; dan toen mij die geweeren terug ontvingen, hadden zij dezelve gedemonteerd, door de hanen van dezelve aftenemen; ook bevonden wij de vier stukken geschut op de Voorstraat vernageld. Na dat wij nog het bijzijn der Franschen, de Hollandsche vlag onder aan duizend maal herhaald Oranje boven! op den Tooren en het Raadhuis hadden doen plaatsen raadde ik den Franschen Kommandant om met zijn volk naar het schip te marcheeren, en op stroom den vloed aftewachten, wijl ik anders voor de gevolgen niet instond, hij luisterde naar mijn raad, en wij hadden het genoegen, dat om vijf uren het gehele Dorp van Franschen was gezuiverd. Wij ontnagelden dadelijk de vier stukken geschut, plaatsten dezelve zoo, dat zij de toegangen van het Havenhoofd naar dit Dorp dekten, wijl de Franschen wel in het schip waren, maar zoo als boven in gezegd, niet voor met den vloed konden vertrekken.

Daar de Franschen zelve, door het vernagelen der stukken geschut, en onbruikbaar maken der geweren hadden geschonden, oordeelden wij ons ook niet gevonden om den Generaal naar de Willemstad te zenden maar hielden denzelven, met in het oog houding van de, aan zijne jaren en rang verschildigden eerbied, gevangen, en gaven denzelven benevens den Franschen Luitenant der Mariniers den agtsten daaraanvolgende aan den Heer Anthonisfe, Provoost Generaal, die dezelve alhier kwam afhalen, over.

Wij organiseerden ons vervolgens zoo, dat een goed gedeelte Burgers gewapende de wachten konden betrekken, rondes en patrouilles doen, terwijl het andere deel rustte; intusfchen zond ik dadelijk een expresfe naar S Hage, en gaf Zijne Koninklijke Hoogheid, onzen Souvereine Vorst kennis van de daad door ons verrigt en verzocht Z.K.H. de noodige orders geliefde te stellen, om ons Secours te zenden, waarop mij, bij misfive van Zijne Excellentie den Heere T.A. van der Goltz, Generaal Adjudant van Z.K.H. hoogstdezelfe teveredenheid over het verrigte werd betuigd en tevens geinformeerd van de genomen maatregelen tot conservatie van het overwonnene.

Den zelden December zagen wij de Flotille van Helvoetsluijs, uit de Corvet de Ajarp, eenige Brikken en ligte vaartuigen bestaande, de Rivier naar de Willemstad opzeilen. Ofschoon dezelve met onder bereik van ons geschut was, oordeelden wij echter eene houding te moeten aannemen, en vuurden van de Redoute drie, er gedurende een uur zo sterk op, dat zij daardoor min of meer in verwarring, en zelfs een vaartuig nog aan den grond geraakte, en zij althans de lust benomen werden, om te beproeven naar Antwerpen optezeilen, maar in de Willemstad inliep, zoo dat ook deze, voor het toen pas herboren vaderland, behouden bleef, den agtsten des avonds kregen wij driehonderd man zoogenaamde Pruisfische Oranje Troepen.

Ieder der Burgers, Kust-kanonniers en Etrangers heeft volkomen bij deze gedenkwaardige en in de gevolgen voor de Fransche zoo nadeelige daad, zijn pligt betracht en als gewedijverd om de goede zaak nuttig te zijn, terwijl bij de attacque van de redoute twee een Burger zwaar en twee a drie ligt geblesfeerd werden.

Aldus dit verslag, naar waarheid opgemaakt door de
ondergetekenden, destijds Maire, thans Burgemeester van
Gemeenthe Ooltgensplaat, heden den 28sten April 1827.
De Burgemeester voornoemd (Wasgeteekend) V. Putten
Voor copy Conform
De Secretaris der Militaire Willems-orde