De geschiedenis achter de erepenning van Breda 1813

Paragraaf 1: De geschiedenis achter de Erepenning Breda 1813

De Fransen trokken zich in november en december 1813 meer en meer terug uit Nederland met achterlating van garnizoenen in enkele grote vestingsteden. Het garnizoen van Breda werd versterkt met eenheden mariniers en Nationale Garde. Tegen die tijd was ook de voorhoede van de Russische troepen onder leiding van Generaal-majoor Staal onderweg om Breda in te nemen. Generaal-majoor Staal verzocht een notaris uit Werkendam, de heer B.A. de Jong, het gerucht te verspreiden dat een enorme legermacht onderweg was om Breda te belegeren voorafgegaan door tenminste 3.000 Kozakken. De Jong werd aangehouden op 9 december, maar op 10 december werd om 6.00 uur 's ochtends zijn bewaker weggeroepen. Samen met een zekere heer J.J. Sassen uit Den Bosch, die schijnbaar ook was aangehouden, ontdekte hij dat om 8:00 uur de laatste Franse soldaat Breda had verlaten en de poort letterlijk achter zich op slot had gedaan. Aangezien de bevolking huiverig was om de poort open te breken deden beide heren dit. De Jong haastte zich naar Generaal-majoor Staal en de eerste patrouille arriveerde om 9:30 uur in Breda. Om 11:00 uur trok De Jong, samen met Generaal-majoor Staal en de voorhoede van de Russische troepen triomfantelijk Breda binnen. Op 12 december werden de sleutels van de stad aangeboden aan de Prins van Oranje, die tot Souverein Vorst der Nederlanden was uitgeroepen. Op dezelfde dag werd een Bataljon Schutterij gevormd van 500 man.

De Fransen zaten echter niet stil. Onder leiding van de generaals Roguet en Lefebvre-Desnouettes was een legermacht verzameld van ongeveer 10.000 man met 30 stukken geschut. Generaal Roguet en Lefebvre-Desnouettes hadden inmiddels de tegenaanval ingezet en het volgende doel was Breda, om deze stad wederom op de Russen te heroveren. De Russen werden voor hen uitgejaagd en trokken zich terug binnen de vesting. Het garnizoen bedroeg zo'n 3.000 man. Inderhaast werd door de provisionele regering elke beschikbare eenheid van het pas opgerichte Nederlandse leger naar Breda gestuurd. Op 15 december werd vanuit Delft een compagnie kustkanonniers met geschut gestuurd; uit Willemstad werd meer geschut gestuurd dat op de Fransen was veroverd. Het enige beschikbare Nederlandse infanteriebataljon dat kon worden gestuurd was een bataljon van het Regiment Van Phaff, dat 3 weken eerder was opgericht. Gekleed en bewapend vertrok het bataljon, bestaande uit 4 compagnieën, onder leiding van de majoor Rost van Tonningen naar Breda (Kolonel Phaff zelf was te ziek om mee te gaan). Het vertrek was zo gehaast dat er geen patronen waren meegenomen. Van de 400 man van het bataljon waren er maar 180 die enige gevechtservaring hadden.

Uiteindelijk groeide gedurende het beleg het garnizoen uit tot zo'n 3.500 man en 12 stukken geschut, samengesteld uit Russische, Pruisische en Nederlandse troepen. De stemming was goed: een Franse gezant die de vesting kwam opeisen werd afgewezen. In de ochtend openden de Fransen de aanval op de Antwerpse Poort, welke verdedigd werd door 250 Russische Jagers. Die middag arriveerde Majoor Rost van Tonningen met zijn bataljon en werd onmiddellijk ingezet bij de Antwerpse Poort die zwaar onder vuur lag. Toen de gevechten afnamen, werd begonnen met het versterken van de posities rond de poort. Pruisen, Russen en Nederlanders, burgers en soldaten, werkten diep in de nacht door om de geschutstelling gereed te maken. Na een nacht hard werken, bemoeilijkt door de onervarenheid van de burgers en troepen, en de taalproblemen, stonden de 12 stukken geschut in stelling.

Op 21 december begonnen de Fransen om 13:30 uur met hun bombardement van de stad. De beschieting werd beantwoord met het geschutvuur vanuit de stad en had als resultaat dat enkele Franse kanonnen buiten werking werden gesteld. De Fransen openden de aanval op de Waterpoort, die niet door het geschut werd gedekt. Toen de aanval werd ontdekt werden het bataljon van Phaff en de zopas georganiseerde schutterij daarheen gestuurd. Daar hebben beide eenheden zich flink verweerd en de aanval afgeslagen. In dit gevecht hebben zich bijzonder onderscheiden de luitenant Finkler, die ondanks zijn schotwond aan de arm, bleef doorvechten met zijn manschappen, en de sergeant J.T. Kouwenberg, die alleen tegen 4 Fransen vocht, 3 van hen neervelde en de 4e gevangen nam. Beiden werden op voordracht van Kolonel Phaff bevorderd wegens hun gedrag, Finkler tot Kapitein, Kouwenberg tot 2e Luitenant. Bovendien werd Finkler aan Tsaar Alexander voorgedragen voor een ridderorde door Generaal Benckendorff. Ook de manschappen werden beloond: op 21 januari 1814 werd een machtiging verleend om als gratificatie 5 dagen soldij uit te betalen aan 21 sergeanten, 29 korporaals en 84 soldaten van het Bataljon Infanterie van Linie nr. 2, voor hun gedrag tijdens de actie. Kolonel Phaff schreef op 24 december 1813 aan de commissaris-generaal van Oorlog:

"Lofwaardig hebben zij zich gedragen, zulks is de algemeene stem, en de Russische Generaal Benckendorff is er ten uiterste van voldaan."

De Pruisische majoor Von Colomb zou later in zijn memoires schrijven: "Von die Holländer kam das Beste." Na de gevechten trokken de Fransen zich terug en gaven ze de belegering van Breda op. Na enkele benauwde dagen konden de burgers weer opgelucht adem halen en werd zelfs de verjaardag van Tsaar Alexander op 24 december gevierd. Er bleef echter voldoende te doen, want de Fransen hadden de verdediging van de stad flink verwaarloosd in de voorgaande jaren, en men zette iedereen aan het werk om de vesting weer in goede staat te krijgen. Dit hield zelfs in dat er in januari 1814 geen burgers beschikbaar waren voor dienst in de Landstorm. Intussen werden meer Nederlandse troepen haastig naar Breda gestuurd en werd Breda een doorvoer voor Pruisische, Russische en Britse troepen. Het bataljon van Phaff's regiment werd op 23 december aangevuld met 80 deserteurs uit Franse dienst. 

Afbeelding Stad en vesting Breda in de 19e eeuw (Wikipedia) https://nl.wikipedia.org/wiki/Beleg_van_Breda_(1813)