De beschrijving van de erepenning van Breda 1813

Paragraaf 2: De beschrijving van de erepenning van Breda 1813

De instelling van de erepenning van Breda 1813 begint met het verzoek van de Secretaris van Staat voor de Binnenlandse Zaken en Eerste Kanselier van de Orde van de Nederlandse Leeuw 1817-1835 Willem Frederik Röell aan koning Willem I. Röell doet dit voorstel namens de commandant der Schutterij van Breda Luitenant Kolonel Petrus Nicolaas Janssens. Het voorstel bevat de instelling van een zilveren medaille voor de heren officieren van de Schutterij van Breda en een geldelijke beloning voor de Adjudant, de onderofficieren, de korporaals en schutters van de Schutterij van Breda.

De eerste twee bladzijden (van in totaal 6 bladzijden) van het verzoek van instelling van een zilveren medaille voor de officieren en een geldelijke beloning voor de adjudant, onderofficieren, korporaal en schutter van de Schutterij van Breda. (Documenten bevinden zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)

De volledige tekst van het verzoek van Willem Frederik Röell luidt als volgt:

N° 31a 5 Feb 1815 N° 12

's Gravenhage 1 February 1815

De Luitenant Colonel, Commanderende het Bataillon Schutterij binnen de stad Breda, adresseerde zich onlangs aan Uwe Koninklijke Hoogheid, daar bij Hoogstdenzelven aandachtig makende op de blijken van moed en Vaderlanddliefde voor het gezegde Corps niet alleen bij den aanval der Franschen op die vesting op het einde van het Jaar 1813, maar ook naderhand betoond, en op de langdurige diensten voor het zelve bij gebrek van genoegzaam Garnisoen bewezen, met verzoek dat het Uwe Koninklijke Hoogheid behagen moge daar voor aan den Adjudant, de Onderofficieren en schutters zekere billijke beloning te willen toe staan. Daar omtrent voor Uwe Koninklijke Hoogheid de consideratiën en het advis van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken gerequireerd zijnde, heeft deze, onder terug zending van dat Adres, thans de Eer Hoogstdenzelven, te berigten, dat, behalven de Algemeene bekendheid van het loffelijk gedrag der Bredasche Schutterij in de bedoelde omstandigheden aan den dag gelegd, en de openlijk getuigenissen, welke daarvan, in de rtijd gegeven zijn, dit een en ander hem voor de thans ingewonnen informatien nog meer in de bijzonderheden is bevestigd, zoo dat hij het behoud der voorsz. Vesting ten tijd van den ondernomen aanval voor een groot deel aan de loffelijke pogingen en betoonden moed van de ingezetene aldaar, en bijzonder van de Schutterij vermeent te mogen toeschrijven.

Daar en boven heeft dezelve Schutterij met de grootste welwillenheid, en onaangezien zij op hetzelfde oogenblik aan gestadige inkwartiering en andere drukkende lasten onderworpen waren, gedurende een tijdvak van vijf maanden den Gaarnisoensdienst helpen verrigten. Dit alles met zoo veel IJver, welwillenheid en opoffering volbragt, verdient buiten twijffel de hoogste erkentenis, terwijl het tevens niet dan billijk kan schijnen dat de genoemde Schutterij althans voor zoo verre dezelve uit den minderen stand is samengesteld, en dus voor dezelver tijdverruim, en daar voor geledene verliezen, schadeloosftelling behoeft, eene redelijke beloning geniete voor den langdurigen Militairen Dienst door hun gepresteerd.

Voor zoo verre deze denkbeelden de goedkeuring van Uwe Koninklijke Hoogheid mogten erlangen, zoude het den Secretaris van Staat meest gepast voorkomen, dat aan den Commandant en verdere Heeren Officieren van dat Corps, en in navolging van het geen omtrent de bevrijders van 's Hertogenbosch heeft plaats gehad, van weg Uwe Koninklijke Hoogheid eene zilvere Eere-medaille plegtig wierd uitgereikt, en dat voorts aan den Adjudant, de Onderofficieren en Gemeenen van hetzelve Corps, voor zoo verre zij daar op zullen willen aanspraak maken, worde toegelegd een daggeld voor elken dag, dien zij in dienst doorgebragt hebben, berekend voor den Adjudant en Onderofficieren tegen 15 stuivers voor de Corporaalds tegen 12, en voor de Schutters tegen 10 stuiver per dag, op den voet als zulks voor Uwe Koninklijke Hoogheid bij het reglement voor de Schutterijen in Zuid-Holland vastgesteld is, in het geval dat die Schutterijen Garnisioens diensten verrigten, welke bepaling hem toegeschreven is als de beste grondslag ten deze te kunnen worden aangenomen.

Hij neemt de vrijheid eene tekening van de Medaille aan te bieden, zoodanig als die, zijns bedenkend voegzaam zoude kunnen worden ingerigt, waar van de kosten, het vervaardigen van den stempel daar onder gerekend, voor alle de Heeren Offiicers, wier getal twintig beloopt, te saam genomen op ƒ 70,- a ƒ 80,- berekend worden, terwijl de toe te leggen daggelden voor zoo verre die eens voor alle de onderofficieren en schutters zouden mogen aangenomen worden, op eene somma van ƒ 2000,- of daar omstreeks worden gecalculeerd. En daar deze daggelden gerekend moeten worden te subintreeren voor de soldij en het onderhoud, het geen anders aan de Militairen, indien die diensten voor dezelven verrigt waren, zouden hebben moeten besteed worden, komt het hem voor, dat de kosten daar van ten laste der Begrooting van het Departement van Oorlog zullen behoren te komen, met welk gevoelen, zou wel als met de denkbeelden in het algemeen ten deze aan de goedkeuring van Uwe Koninklijke Hoogheid onderworpen wordende, het zelve Departement zich in de gehoudenen Correspondentie dienaangaande ten volle heeft verëenigd.

In den geest van dit een en ander bij deze aan Uwe Koninklijke Hoogheid een project besluit aan biedende verzoekt hij met Hoogst deszelfs welbehagen daaromtrent te mogen worden verëerd.

De Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken 

Roëll

Aan Zijne Koninklijke Hoogheid den Heere Prince van Oranje Nassau
Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz.

Op 5 februari 1815 volgt het antwoord van Koning Willem I in de vorm van het instellingsbesluit:

De eerste bladzijde (van in totaal 4 bladzijden) van het instellingsbesluit van een zilveren medaille voor de officieren van de Schutterij van Breda en een geldelijke beloning voor de adjudant, onderofficieren, korporaal en schutter van de Schutterij van Breda, gedateerd 5 februari 1815. (Document bevindt zich in het Nationaal Archief, foto's aangeleverd door Rogier Rijpkema)


De volledige tekst van het instellingsbesluit van Koning Willem I luidt als volgt:

Den 5 Feb 1815

N° 12

Wij Willem, bij de Gratie Gods, prinse van Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz.

Op de voordragt van Onzen Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken hebben goedgevonden te bepalen, zoo als Wij bepalen bij deze

Art: 1.

Aan de Schutterij binnen de stad Breda zal Onze goedkeuring en erkentenis worden betuigd voor de blijken van moed en Vaderlandsliefde door dezelve ter afkeering van den vijandelijken aanval op die stad in het eind van 1813, en bij andere gelegenheden betoond, zoo wel als voor de welwillenheid en goede orde waar mede dezelve gedurende een tijdvak van vijf maanden De Garniezoen diensten heeft helpen verrigten; zullende de Commissaris over het District Breda, te dien einde voor Ons bij deze gemagtigd wordende, openlijk voor het front van dat Corps deze Onze betuiging aan het zelve op eene plegtige wijze overbrengen.

Art: 2.

Dezelve Commisfaris zal bij die gelgenheid aan den Commandant en ieder van de ver. deze Heeren Officieren van dat Corps van Onzen 't wege ter hand stellen, eene zilvere Eeremedaille, welke wij als een bijzonder blijk van onderscheding en om hun tot een duurzaam aandenken voor betoonde moed en burgertrouw te verstrekken, voor dezelven hebben bestemd, ingerigt volgens de projecttekening voor Onzen Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken aan Ons voorgedragen, welke Onze Secretaris van Staat op het vervaardigen dier medailles de nodige orders zal doen stellen, en de kosten daarop lopende, zal brengen ten laste van de Begroting van dat Departement over den afgelopen Jare 1814.

Art: 3.

Aan den Adjudant , de onderofficieren en schutters van het voorsz: Corps, welke eene zoodanige schadeloosftelling zouden mogen verlangen, zal voor elken dag of 24 uren, gedurende welke zijn garnizoensdiensten verrigt hebben, uit de begrooting van Ons Departement van Oorlog, over het afgelopen Jaar 1814 worden uitbetaald, een daggeld, berekend tegen 15 stuivers voor den Ajdudant en elk der Onderofficieren, 12 stuivers voor elk der Corporaals en 10 stuivers voor elk der schutter voor iederen dag of 24 uren, waar van de betaling op behoorlijke gespecificeerde lijsten, door den Commandant der schutterij gecertificeerd en door den Burgemeester geviseerd, zal geschieden.

Art: 4.

Afschriften van deze resolutie zullen worden gezonden aan onze Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, het Departement van Oorlog, en de Algemeene Rekenkamer, tot executie, en informatie en narigt respectivelijk, onder terugzending tevens aan den eerstgenoemden van de project-tekening der medaille door hem voorgedragen.

Gegeven 's Gravenhage den 5 februari 1815

Willem


De erepenning is dus, zoals we wel vaker zien bij Nederlandse medailles en onderscheidingen, pas 2 jaar later ingesteld. De erepenning van Breda is uitgereikt aan een 20-tal officieren van de Schutterij van Breda voor bewezen militaire diensten tijdens de oorlog tegen de Franse bezetter.

De erepenning is een ronde zilveren medaille met een middellijn van 28,3 millimeter. De voorzijde vertoont het wapen van Breda (een schild met 3 St. Andrieskruizen) binnen een tak van laurier- en eikenloofbladeren. Langs de rand valt de tekst te lezen: "VOOR BURGER TROUW EN MOED" en "DEC MDCCCXIII". Op de keerzijde vertoont het opschrift: "DE / SOUVEREINE VORST / VAN NEDERLAND / AAN DE OFFICIEREN / DER SCHUTTERIJ / VAN BREDA". De vervaardiger van deze medaille is niet bekend. Het lint is rood met een smalle witte middenbaan. De uitreiking van deze erepenning vond plaats op 31 mei 1815 op het exercitieveld. 

De voorzijde van de erepenning van Breda 1815 met duidelijk zichtbaar een schild met 3 St. Andrieskruizen binnen een tak van laurier- en eikenloofbladeren. Langs de rand valt de tekst te lezen: "VOOR BURGER TROUW EN MOED" en "DEC MDCCCXIII". (Afbeelding afkomstig van Teylers Museum).

De keerzijde van de erepenning van Breda 1815 met het opschrift: "DE / SOUVEREINE VORST / VAN NEDERLAND / AAN DE OFFICIEREN / DER SCHUTTERIJ / VAN BREDA" (Afbeelding afkomstig van Teylers Museum.

Van deze draagpenning zijn miniatuur medailles bekend van 14 mm. 2 van deze miniatuur medailles bevinden zich in het Breda's Museau; een zonder lint en een met lint.  

Voor- en keerzijde van de 2 miniatuur erepenning van Breda 1815 van het Breda's Museum. (Afbeelding afkomstig van Breda's Museum).